Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791) kreeg de opdracht voor het requiem in het voorjaar van 1791. Hij werd benaderd door graaf Franz von Walsegg, een adellijke Oostenrijkse muziekliefhebber. De graaf wilde het werk gebruiken ter nagedachtenis van zijn overleden vrouw. Hij betaalde via een tussenpersoon het gehele bedrag vooruit, maar wenste zelf anoniem te blijven. (de reden hiervan is overigens niet echt integer te noemen; hij wilde zijn eigen naam als componist van het werk vermelden en het werk vervolgens zelf uitvoeren).
Toen Mozart de opdracht aannam had hij al een slechte gezondheid. Zijn toestand verslechterde snel en hij overleed op 5 december 1791. Het werk was nog niet af; hij was gekomen tot de 1e acht maten van het ‘Lacrimosa’, het achtste deel van de uiteindelijke veertien delen van het Requiem.
Omdat de betaling voor het Requiem al was ontvangen meost het werk worden voltooid. Mozarts vrouw Constanze vroeg daar in eerste instantie componist en leerling van Mozart Joseph von Eybler voor.

Echter, Constanze en Von Eybler kregen ruzie en hij gaf de opdracht terug. De eer was nu aan componist, Vertrouwenspersoon en tevens leerling van mozart, Franz Xaver Sussmayr. Hij slaagde erin om, een jaar na het overlijden van Mozart, het Requiem te voltooien.
Er zijn discussies over de mate van de creatieve bijdrage van sussmayr en hoeveel van Mozarts origienele versie behouden is gebleven.
Het Requiem, dat de geschiedenis is ingegaan als het Requiem van Mozart, heeft een complexe geschiedenis, met verschillende edities en interpretaties. Desondanks blijf het een van de meest geliefde en indrukwekkende composities van Mozart (& Sussmayr).